Wanneer je eigenlijk niet de slappe lach mag krijgen

Ik voelde al dat de avondspits met de kindjes niet volledig vlot ging gaan. Ze stonden allebei een beetje hyper bij het ophalen. Thuisgekomen begon ik er vol goede moed aan: jassen uit, ophangen, tassen opzij, avondeten beginnen voorbereiden. Maar dan moet de oudste naar toilet, en moet je even helpen. Vlug alle hekjes en deuren dicht en naar de wc, snel terug naar de living waar de 18-maander precies wat begint te zeuren/wenen. Bij het opengooien van de deur om te zien wat de oorzaak van de klaagzang is bleef ik even met open mond staan. Aidan zat op de meegroeistoel van Manon. Ik zag hem nog net de Brita waterkan neerzetten. De inhoud van de kan in een gigantische plas op het parket en over zijn drijfnatte kleren. Zijn blik naar mij toe sprak boekdelen: “Ik ga hier zo de hoek in vliegen hé…”

Ik riep niet, ik staarde een paar seconden. Manon begon in paniek in het rond te huppen. En ik, ik kreeg de slappe lach van het aanzicht van dit tafereel. Ik kon er niet aan doen. Maar dat was blijkbaar ook geen goed idee.

Ik vond niets beter dan de drijfnatte peuter in de badkuip te zetten met de zus erbij om hem wat te troosten, intussen snel een dweil op de zondvloed (geolied parket kan niet zo goed tegen waterplassen), de tafelpoten afkuisen en de druipende meegroeistoel even afdrogen. Daarna de nog steeds gechoqueerde peuter uit het natte goed gepeld, afgedroogd, extra veel geknuffeld en in een warme zachte pyjama gestoken. En dan nog wat verder gedroogd en de was ingestoken. Heel de tijd liep ik te hikken van het lachen.

We aten dan maar wat later. Er moest nog uitgebreid nageknuffeld worden. En een flesje gedronken. Ik moet nog steeds glimlachen bij het idee van zijn snoetje. Ocharm.

Geef een reactie